96 onbereikbaar boog, gouden illusie's stemmend tot mijmerentoo verend den blos op wangen bij de gedachte aan verwezenlijking. Droom voort in uw gelukssfeerenarm menschenkind, dat zich gelukkig waant. Of weet ge niet, dat straks de smartelijke, sombere ernst van het bestaan u nederrukt tot de werkelijkheid; 't is het leven, dat u oproept tot den strijd, den wanliopigen strijd om het zijn; of hoort ge niet het naderbruisen der noodlotsstorraenden doffenzwaren dreun der doodsklokkenmysterische klanken 0, 't is Cécile of nog dat bangend, droeve galmen haar in de ooren klinkt, diep doordringend in haar ziel met oneindig wee, verkondigend, dat haar moeder gestorven was. Ze kon het niet begrijpen, kon het zich niet voorstellen: dood! En waarom, waarom? Ze had gestaan, radeloos, de handen wringend voor de sponde. Toen was ze neergezonkenhet hoofd in ootmoed gebogenen smeektebad tot Hem. Reinste bede, die ooit over menschenlippen gaat, de bede van een kind voor zijne moeder. Kinderlijke zielzich buigend voor de Almacht kinderlijk geloof, vol vast vertrouwen op zijn goed heid stamelend eenvoudig gebed uit het diepst van het gemoed En weenend had ze de klamme handen gegrepenkuste zeenafgebroken door groote snikken: Moeder, waarom mij verlaten Moeder, blijf voor uw kind leven Moeder trok haar tot zich en nam haar hoofdje in haar handen. »Mijn lieveling, mijn arm, arm kind, fluisterde ze zacht, haar zegenend kussend op het voorhoofdween niet, Cécile, daarboven troont een God, die zal je

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1895 | | pagina 246