98 Cécile's oogen waren wijd geopend, vol ontzetting starend op het bleek gelaat, verheerlijkt door den reinen glimlach des doods; 't was haar of haar geest beneveld werdof haar hart plotseling stilstond »Moeder, lieve Moeder!" zoo klonk het wild, in doodswanhoop van haar lippen en bewusteloos zonk ze op het bed neer. Flikkerend licht der lamp, beschijnend het kalm, verheven gelaat van de doode, schemerend licht dat neerviel op een kindergestalte, ineengezonken bij het stervensbed van haar moeder; eenzaam en verlaten. En toch zegt mendat Ge goedertieren zijtmijn God! Cécile weet niet meer hoe lang ze zoo gelegen heeft; toen ze weer tot bewustzijn kwam opgenomen in huis door liefderijke buren wenschte ze zich dood. Ze heeft haar moeder voor het laatst mogen zien liggend in de doodskistomgeven door bloemen. Cécile heeft toen niet geschreid, haar hart was ge storven. Ze heeft ze neergelegd, wat violen, in de handen van haar moeder, lang, lang gestaard naar het gelaat, toen boog ze zich voorover en beroerden haar lippen het koude voorhoofd. Daarbuiten galmden klokken, somber plechtig, en langzaam zette de lijkstoet zich in beweging. Lange floersen krip, in breede banen afhangend, zwart, akelig zwart en daarboven rein-wit, geurende bloem takken alles schitterend in lichten zonneschijndie in stroomen ook de sterfkamer binnengolfde. En tegen den muur geleund, bleek, ineengedoken door smart, een meisje, met doffe wanhoopsoogendie niet meer konden weenen. 't Was het laatste, dat men

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1895 | | pagina 248