102 manten. Roode sneeuwklokjeszich behaaglijk koes terende in warm lichtgoudtintend het diepe bruin der beuken. Dansend en dartelend over de donzige vlokken schieten de stralen verderom zich te ver liezen in het blauwig waas tusschen de hoornen. Een warme gloed doortintelt haar lichaamze gevoelt zich zoo opgeruimd, had haar geluk wel luid willen uitjubelen. En heimelijk wenscht Cécile hem hier te ontmoeten. De dag schijnt haar zoo helder, zoo licht. Droomerig blijft ze leunen over een brug en staart naar het water, voortmur- melend tusschen zijn hei-witte oevers; golfjes, kab belend in zonneglans, spelend, fluisterend sprookjes van gelukvan liefdedie hare gedachten in slaap wiesen. Ze merkt niet, dat iemand haar nadert, hoort alleen het smeekend Cécile." Verrast, met hoogkloppenden boezemeen zonnigen lach om de lippenkeert zij zich om en ziet hem voor zich staan. Hij heeft hare handen gegrepen, ze gekust en hartstochtelijk ruischt het van zijne lippen: »Ik kan het niet langer verzwijgen Cécile, moet het je vertellen, hoe ik je liefheb met mijn heele ziel, met alles, wat in mij leeft, ik wil je door het leven dragen, je dienen, slechts dat ééne woord, die ééne kus van je lippenzeg mij Cécile, of ik mag hopen of je mij liefhebt." Hij trekt haar naar zich toe en staart dieplang in die schitterende oogenbe dwelmd door het geluk, dat hem daarin tegenlacht, door den wazigen gloed der liefdedie over haar heen ligt. Ze heeft het hoofd wat achterover ge bogen, goud zonlicht dat glanst op haar lokken, in haar oogen. Langzaam slaat ze de wimpers neer; o 7

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1895 | | pagina 252