IN DEN TRAM. Van mijn dorpje naar het stadje gaat de tram in 't donker voort, 'n jongetje met blauwe oogen zit naast mij enheeft het woord. Wat hij aardig praat en babbelt: Hij was bij zijn vriend geweest, Jan was jarig en nu was er Een verbazend prettig feest. »Als ik nu maar niet gehaald word" klinkt het van zijn lipjes heen »door de juffrouw, hè, dan loop ik »vlug naar huis en heel alleen." »Kind!" zoo sprak ik, ernstig manend, - »mij haalt oók een juffrouw af, »maar ik ben niet zoo ondeugend, »dat ik wegloop op een draf!" »Neen, ik voel mij zóo gehoorzaam, »en zoo volgzaam is mijn geest, »dat het mij wel erg zou spijten, »als z' er niet zal zijn geweest W.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1895 | | pagina 258