Ulit öc <föjtötcl)tcn en 0«preuhnu
Oeen hoort vol vertrouwen mij
Zoo ik beginik ben knapper dan gij
Duswil 'k ooit anderen iets leeren
Ik moet dan eerst me tot hen bekeeren.
De wijze kan des machtigen gunst ontberen,
De macht'ge niet, hetgeen de wijzen leeren.
Het Schoone zal nooit gansch
Zonder strijd u in 't leven gelukt zijn
Zelfs diamantenglans
Moet aan zijn bekleedsel ontrukt zijn,
En vlecht gij uzelf een krans:
Ieder bloempje moet geplukt zijn.
129