p
IJ HET ORTRET,
Kameraden! De wensch, dien ge zoo vurig koes-
terdet, is vervuld!
Nog klinkt ons het vreugdegejuich in de ooren,
toen wij u, na u te zamen te hebben geroepen, ver
kondigden dat het Hare Majesteit de Koningin-Regentes
had behaagdgoedgunstig op uw verzoek te beschikken
om in den eersten almanak der gereorganiseerde Aca
demie het portret van Hoogstdezelve te mogen opnemen.
Nog doemt in ons de herinnering op van de geestdrift
der Redactie, bij het vernemen dezer zoo heugelijke
tijding.
Die vreugde, zij was een uiting van de innige
toegenegenheid, waarmede de leden van het Cadetten-
korps aan ons dierbaar Vorstenhuis verknocht zijn.
Onze zwakke krachten zijn niet in staat, in enkele
woorden de vertolking dier genegenheid te geven. Is
echter het bestaan van ons Korps op zich zelf niet
reeds het bewijs, dat zijne leden den Oranjestam
boven alles liefhebben Toonen zij niet door het