6
Het was een warme avond, op de groote zaal
heerschte een drukkende atmosfeer, en ik stond bij
een der ramendie op de binnenplaats uitziennaar
buiten te loeren; ik had nl. de week als fungeerend
escouade-commandant en daar het mijn plan was den
volgenden morgen vóór de reveille op te staan (vanwege
het gevreesde Natuurkunde) hoopte ik, dat de Luitenant
van Piket, die beneden onder de colonnades zijn sigaar
stond te rooken, zijn ronde maar gauw zou beginnen.
«Goeien avond, jonker", bromde een stem achter
me de surveilleerende sergeant attakeerde een
praatje. Hij was een oude sobat, die de zon in 't water
kon zien schijnen, hij deed, wat hij doen moest, maar
leed gelukkig niet aan overdreven dienstijver. Hij
vertelde me, waar hij vroeger gestaan had, bij 't zoo-
veelste regiment, de ouwe heer van jonker Dinges was
er toen kapitein.
«Sergeant, hebt u niet bij de Spanjaarden gediend?"
vroeg een kennis van me, die «er bij gekomen" was.
Ik trachtte me staal te houden, zooals de moppige
vrager, maar 't lukte niet goed. De sergeant nam het
echter heel gemoedelijk op.
«Neen, jonker", zei hij, met vreeselijke grafstem
«daar ben ik nooit van m'n leven geweest, maar de
jonkers noemen mij Spanjool, om reden als datikzoo'n
Spaansch uiterlijk heb".
Wij proestten, en hij lachte zelf mee, hij wist heel
goed, hoe zijn bijnaam was.
Intusschen had de Luitenant, na een paar laatste
groote rookwolken te hebben uitgeblazen, zijn sigaar
weggeworpen en zagen we hem de kleine trap opgaan.
c