J
u
Met leiblok, twee pikets, twee handspaken, drie rollen,
Zes plankenhamer, tang, ziet men hen voorts nog sollen.
De nommers 1 tot 4 slaan nu met noeste vlijt
De lier op hare plaats in uiterst korten tijd,
Waarbij de korporaal vooral moet observeeren
Naar welken kant de rol haar richting wel gaat keeren.
En vol van juist beleid verdeelt men nu de zaken,
Die aan de ploeg haar taak gemak'lijk moeten maken.
De nommers 5 en 6 bevest'gen aan de palen
De pal- en leiblokkenwaarna zij adem halen.
Hun makkers ,7,8, Mars' flinkedappre zonen
Besluiten dan hun lust en ijver te gaan toonen,
Door strop en takelblok zeer netjes vast te maken
Aan d'as van de affuit. Vervolgens doen die snaken
De voorste richtschaal vast, zoo 't noodig hier mocht
Waarna zij, zeer tevreê, hun makkers aan gaan kijken.
De nommers 3 en 4 ontvangen nu den last:
»Zet op den kant der walgang de rol tot lieren vast!"
Men scheert den reep dan in. (Dit doen de flinke snaken
Die het 't Lot behaagde, om 1 tot 6 te maken.)
De stoere 1 en 2 gaan met bevall'gen zwier
Het reepeind in de hand zich plaatsen bij de lier.
Terwijl hun 't voorhoofd leekthun adren hevig kloppen
Staan zij met staal gelaat achter de hand te stoppen.
Tuigt op.
[blijken
Tot opwinden gereed.