f
J
20
Zoo was 'them nu al zooveel jaren gegaan. Hij had
de wereld, toen deze hem een zelfstandige plaats in
haar gebied aanbood, met een opgewekten glimlach en
een tinteling van moed in de oogen rondgezienen
't had hem toegeschenendat er veel goede en mooie
dingen in die wereld te genieten vielen. Met een
voorraad idealen en een dosis vertrouwen was hij het
leven ingestaptargeloos en 't leven had hem ver
raderlijk in den rug aangevallen, hem al zijn schatten
ontnomen, en hem daarna met een spottend lachen
naakt en hongerig aan zijn lot overgelaten. Waarom
zou hij dan het wereldleven nog blijven zoeken en
liefhebben, waarom niet een eigen, zelfgekozen bestaan
leidenafgezonderd van wat hem in zijn rust kon
storen Hij had het recht op dit koude, zelfzuchtige
leven duur genoeg gekocht: zijn toewijding, zijn
vriendschap miskend, zijn liefde verloren! Was
dat niet genoeg geofferd aan de menschen, had hij
hun niet ruimschoots zijn deel gegeven van den grooten
cijns der naastenliefde, dien men elkander betalen moet?
Velen hadden zijn tegenwoordig gedrag al gecritiseerd
en veroordeeld, maar hij stoorde zich niet er aan
dat was immers juist het groote beginsel van zijn leer:
de menschen te laten praten zooveel ze wildenEn de
hoofdzaak was: hij voelde zich nu rustig en tevreden,
niemand kwam met tranen en klachten bij hem
niemand drong hem zijn overmatige vroolijkheid op.
Geen buigingen meer, geen vleierijengeen banale
complimenten en afgesleten frases niets meer van
al die smakelooze conventioneele leugensdie hem