J 23 was, bestond geen mogelijkheid tot terugkeeren meer. En opnieuw had hij zich gegeven, onwillig, tegen strevend nog, en toch met een glimlach van weelde om de wetenschap, dat dit geluk zoo groot was als maar enkele menschen zich droomen kunnen en maar zeer weinigen bezitten mogen. En weer had hij zich verwonderd dat een mensch zoo zelden geheel-en-al kan wat hij wil; dat hij zich pantseren mag met energieen dat er dan toch nog altgd één klein kwetsbaar punt overblijft, dat hij niet beschermen kan. HÜ zag het nu: het was onmogelijk voor een mensch, die dacht en voelde, zich af te sluiten van de liefde zijner medemenschendat denken en voelen te ver stikken; men móest blijven zoeken, blijven streven en strijdenen een kort maar hoog genot koopen voor lang en bitter lijden het móest, het kón niet anders. Twee sferen van gelijk-voelen en denken kónden elkaar niet afstooten waar ze elkaar ont moetten, móesten ze zich vermengen, in elkaar opgaan. Hoe ruw en achteloos men de kleine plant in zijn binnenste ook behandelen mocht, er was iets in ieder mensch dat beter was dan die mensch-zelvevoort durend wilden nieuwe knoppen ontluiken, die men niet verstikken kón! In Godsnaam dan hij zou opnieuw medeleven met een andere ziel, opnieuw droomen en dwepen, opnieuw een korte wijl zich wiegen op den dwazen waan dat dit geluk blijvend zou zijndat geen schei ding komen zoudie toch noodwendig en onverbiddelijk komen moést <r

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1897 | | pagina 157