f-- -«&
©J1
V
34
»Aha, een allerliefst ding, maar niet op haar mondje
gevallen, enfin dat zullen we er wel uitkrijgen",
prevelde hijterwijl hij de borst vooruitzette en zich
met kleine pasjes voortbewoog. »Ik geloof waarachtig
dat die stumperd van een Van Straalen ook al tot
over zijn ooren op haar verliefd is, maar", en hier
hield hij zeker eene beschouwing over hen beiden,
die in zijn voordeel uitviel, want hij glimlachte mede
lijdend, en verliet, met zijn sabel over het grint
kletterend, het erf.
Ook Willem Van Straalen had afscheid genomen
en bij Lydie's hartelijke woorden was het hem geweest
of een oogenblik geluk aan zijn horizon had geglansd.
Stamelend had hij met moeite zijn laatste afscheids
woorden uitgesproken, en was daarna met Werder
vertrokken.
Zwijgend liepen beide mannen naast elkander voort.
Millioenen starren fonkelden aan het firmament, de
maan overgoot de natuur met een zee van vloeiend
zilver, dat sprankelend neerzeeg door de licht bewogen
bladerenen de nachtwind fluisterde door het dichte
loover der waringins een droom van vrede en rust.
Maar Willem, die zoo dikwijls in diepe bewondering
had gestaan voor de goddelijke schoonheid der tropi
sche natuur, lette er nu niet op. Gedachten, donker
als moe neerhangende onweerswolken, drukten hem
als met looden gewicht. Soms rukte hij zich met
geweld op uit zijne overpeinzingen en wilde iets zeggen,
maar hij wist niet waten moedeloos zonk zijn hoofd weer
op de horst. Werder, die hem van terzijde gadesloeg,