38 en onhoorbaar achter elkaar aanmarcheerende, sloop de troep voorwaarts. Willem was belast met de leiding der achterhoede. Uiterlijk kalm, woedde in hem een vreeselijke strijd. Hij dorstte naar den vuur doop, met den wanhoop van iemand, die niets te verliezen heeft; ja, soms bekroop hem, ondanks zich zelf, het verlangen naar den vijandelijken kogel of klewanghouw. Maar even spoedig verdreef hij het weer, als de woorden van zijn edelen vader hem in de ooren klonken: «Het vereischt dikwijls meer moed om het leven, dan om den dood ferm in de oogen te zien". En dan, hij mocht het leven zijner soldaten niet roekeloos op het spel zetten. Zoo sprak Willem met zich zelf, terwijl hij omzichtig voorttrok. Aan weerszijden slopen de patrouilles het hout inom te zien of de vijand, onderricht van den aanval, wellicht in hinderlaag lag, maar zonder dat de troep gealar meerd werd, kon men gedurende eenige uren geregeld doormarcheeren. Reeds kon men de wallen der versterking schemerachtig donker tegen den boschrand zien afsteken en nog had de vijand geen onraad bespeurd. Van Straalen kreeg nu bevel stand te houden. De Kapitein Gautier beval hem te blijven, waar hij was, totdat hij hem zou doen waarschuwen. Hij zou in persoon met het voorste gedeelte de benting aanvallen en Van Straalen moest voor het gevaldat de operatie mislukte, den terugtocht dekken. Daarop ging Gautier heen en Willem bleef met ongeveer 20 soldaten achter. <r

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1897 | | pagina 172