J 50 wakkerde het vurig verlangen naar haar, dat nog altijd in hem gloeide, weer aan. Er sprak een stem tot hemdie evenals Werder hem verweet, dat hij niet had gesproken, toen het oogenblik daar was, maar hij wilde niet toegeven; zijn trots verbood hem haar te vragenzoolang hij haar niets kon bieden dan zijn liefde en zijn naam. Hier werd hij opgeschrikt door zijn oppasser Storm, dezelfde die hem met Werder na het gevecht binnen de versterking had gedragen, en met zijn luitenant uit Atjeh was teruggekeerd. De oude flankeur diende hem met groote trouw en aanhankelijkheid, en al bleef Storm altijd de flankeur, al was zijn eerbied even onbegrensd als zijn toewijding, er was een onuitgesproken vriendschap tusschen beide mannen. Hoe kortaf Willem in dienst mocht zijn, voor Storm had hij altijd een vriendelijk woord, maar nu niet, en barsch klonk het; «Beste goed klaar maken'k moet uit. Geen spier van Storm's gelaat vertrok, toen hij dit korte bevel hoorde, zwijgend bracht hij het salut en verdween, maar toen hij uit Willem's gezicht was, schudde de grijze het hoofd, en mompelde een kern achtige uitdrukking tusschen de tanden. »'tls weer mis vandaag, ik dacht al dat ie wat opfleurde, wat zou het toch zijn?" Storm had er verstand van: »'tZal wel eene vrouw wezen,, die em zoo zikkeneurig maakt, maar eene vrouw schijnt erger dan al die springende vechtersbazen ginds, want die kon ie wel aan."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1897 | | pagina 184