VRIENDSCHAP.
VIER SONNETTEN.
<js\®)to I-
ij willen woorden voor ons diepste zijn,
En Weven 't tot een wonderschoone taal
Maar niemand hoort ooit héél het droef
[verhaal
Wij sluiten 't op wél is zijn cel te klein!
Want spraken wij maar voor een enk'le maal
Ons leed eens uit: verzachten zou 't de pijn,
Weldadig als een lentezonneschijn
Die 't wolkengrauw doorbreekt met straal op straal.
Wij weten dat en toch: de mond blijft stom,
Zij ook het hart zoo volals wilde 't breken
We dragen steeds de vreeze met ons om:
»Dat oogenblik van weelde zal zich wreken,
«Ons hart is niet ten tweeden maal zoo dom...!"
En blijven tot elkaar in raadslen spreken.