VRIENDSCHAP. VIER SONNETTEN. <js\®)to I- ij willen woorden voor ons diepste zijn, En Weven 't tot een wonderschoone taal Maar niemand hoort ooit héél het droef [verhaal Wij sluiten 't op wél is zijn cel te klein! Want spraken wij maar voor een enk'le maal Ons leed eens uit: verzachten zou 't de pijn, Weldadig als een lentezonneschijn Die 't wolkengrauw doorbreekt met straal op straal. Wij weten dat en toch: de mond blijft stom, Zij ook het hart zoo volals wilde 't breken We dragen steeds de vreeze met ons om: »Dat oogenblik van weelde zal zich wreken, «Ons hart is niet ten tweeden maal zoo dom...!" En blijven tot elkaar in raadslen spreken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1897 | | pagina 197