64 II. De jongensidealen zijn voorbij loen wij onszèlven voor wat vriendschap gaven. En liefde Stil: ook zij is reeds begraven Ons hart is eenzaam, als een woestenij. En wat daar smacht geen troost, geen traan zal 't [laven Want in dat rijk voert Irots de heerschappij. Eéns vlugge wiekt nu roerloos, zij aan zij, Zoo liggen onze droomen in hun graven. O, arm blind menschenhart, wat zijt ge wreed! Niet gij alléén er zijn er véél die lijden Was 't licht uw zwijgen ook, dat hun misdeed? Waarom zoo schuw, zoo angstig hen te mijden? O, arm blind menschenhart, dat niet vergeet, Dat niet vergeten kan, waarvan 't moest scheiden. III. Maar soms doet wel een vrouwenstem, héél zacht, Een wijl den rimpel ons van 't hoofd verdwijnen Ze spreekt zoo zonder veel te willen schijnen, Bijna naïef, en toch zoo overdacht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1897 | | pagina 198