t 1 68 ik met een' luiden juichkreet begroet door een' blon den knaap, mijn eersten meester. Bij hem bracht ik drie jaren door; het waren niet de schoonste van mijn leven. Aanvankelijk werd ik dagelijks bespeeld, of heter, mijn nog geheel onge oefende meester trachtte mij klanken te doen voort brengen. «Met grooten ijver oefende hij zich, bezield met het vuur der wispelturige jeugd; en met behulp van zijn' leermeester wist hij het spoedig zoover te brengen, dat hij mij de eerste melodie ontlokte. Steeds ging hij nu vooruit; zijn spel werd beter en beter doch hij was jong, en deelde als zoodanig met allen, die jong zijn, de eigenschap van gauw iets moe te worden, wat hun niet terstond naar den zin gaat. Want mijn geslacht is van nature koppig en jarenlange oefening en volharding zijn noodig, eer een mensch ons in zijne macht heeft. Het was dan eene ambitie van korten duur; van lieverlede werd ik steeds minder en minder bespeeld, ja ik werd ten slotte met weer zin ter hand genomen. Nu hielp niets meer, om die vervlogen ambitie weer op te wekken, zij was voor goed verdwenen en na een langen tijd van rust, werd ik verkocht. «Toen brak voor mij een goeden, gouden tijd aan. Voor het eerst werd mij nu eene ware muziek ontlokt, door een' nieuwen gebieder, wiens herinnering ik in mij bewaar als ware zij een kleinood van onschatbare waarde. Nu werd ik mij met trots bewust, van wat ik in staat was voort te brengen. Helder en rein

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1897 | | pagina 202