70 een diepe smart, een groot medelijden maakte zich van mij meester, toen ik hemdie mij zoo dierbaar geworden was, zoo terug zag. «Aarzelend nam hij mij in zijne vermagerde hand, doch toenals met eenen plotseling overheerschenden wil, zette hij zich neder en begon eerst weifelend een klagendweinig samenhangend liedmaar langzamer hand werd dat lied tot eene gevoelsuitstorting zoo breed en grandioos, zoo gloeiend in uitdrukking en kracht, dat mijn geheele zijn door zijn wil beheerscht werd, als onder een volslagen suggestie. Hij ontrukte mij klanken van zulk eene intensiteit van gevoel, als ik nooit weer voortbracht. Willoos als ik onder zijne koortsachtige aanraking was, deed hij mij de fijnste schakeeringen zijner herinnering, de stoutste droom beelden van zijnen geest vertolken. «Woest en wild, dan weer klagend en smeekend was dat lied; nu eens deed hij mij in lage tonen met wild-forsche streken een zang van vermoorden vurigen hartstocht zingen, dan plotseling, grillig ging het over in eene zangerige, zachte melodie van weemoed en herinnering. «Zoo bleef hij nog langen tijd spelen als vertolkend zijne gedachten in tonen, wevend zich daardoor heen, nu en dan fragmenten van melodieën uit den verleden schoonen tijd. «Nimmer zal ik dien zang vergeten; nooit werd ik dieper geroerd dan bij dit laatste spel van hemdien ik spoedig daarop verloor. Kort voor zijn heengaan voor eeuwig nam hij mij %- <r

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1897 | | pagina 204