0C<XYI
V^lK'oog van den trans der eeuwige sferen
Flikkeren en flonkeren de heldere starren
Kwistig verspreid op den nachtelijken sluier.
Rust is gekomen tot alle de menschen
Maar niet tot mij, want oneindig verlangen
Rooft mij den slaap.
Wind! die daar buiten hoog dartelt door 't luchtruim
Weest gij mijn bode, en vliedt naar mijn liefste,
Matig uw vaart als ge aankomt, en fluister
Heerlijke droomen in 't Engelenkopje,
Breng haar mijn duizende, duizende kussen,
Druk ze op haar lachende, ondeugende oogen;
IJl dan terug, want ik wacht U verlangend:
Heeft ze in haar droomen mijn naam niet gepreveld?
Tita.
t