f- CXXXII welken riem behalve bij de Rijdende Artillerie tevens een afzonderlijk lederen patroonzakje is bevestigd. Wanneer de overjas wordt gedragen, zal de riem, waaraan het foedraal en het patroonzakje, over de jas worden bevestigd. Het revolverkoordwaarvan alle bereden officieren zijn voorzien, wordt om den hals geslagen en met den schuifpassant aangeslotenzoodanig dat het voor langs het lichaam afvalthet stooteinde wordt door den draagriem gestoken en vastgegespt. In de nabijheid van den vijand of meer algemeen, zoodra de mogelijkheid bestaat, dat de revolver moet worden gebruikt, moet met geladen revolver worden gemarcheerd. Munitie. Voor elke revolver worden te velde, bij de onbe- reden Wapens en bij de Cavalerie 36bij de Veld- en de Rijdende Artillerie 24 patronen per man medege voerd. Hiervan bevinden zich bij ieder revolverdragende ook die der bezettingstroepen 12 patronen in het patroonzakje (bij de Rijdende Artillerie in de patroon- tasch)de overige worden geborgen als volgt: a. bij de onbereden wapens in den voorbak der compagnieskar b. bij de Cavalerie in den bagagewagen c. bij de Veld- en de Rijdende Artillerie in den voor wagen van de voorraadaffuit.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1898 | | pagina 138