40
herwonnen, geen gehate vijand, slechts de stille natuur
zou getuige wezen van zijn laatsten snik. Nooit zou
hij die mijnen betreden, waarin het leven een hel,
het sterven een zaligheid was, nooit zou zijn arbeid
den onderdrukker verrijken.
Johan Wazynski had gestreden te midden zijner
landgenootenin den slag van Ostralenka met hen
tot het laatste standgehoudendoch eindelijk was ook
hij voor de hem van alle zijden omringende vijanden
bezweken.
Als gevangeneals opstandeling, had men hem weg
gevoerd, steeds dieper in dat Russische Rijk, dat hij
haatte, zooals slechts een Pool het kon haten.
Roovers, moordenaars scholden hen de kozakken,
hen wie het ongeluk getroffen had, in den edelsten
strijd, waarvoor ooit een volk de wapenen opnam,
in de verdediging van de vrijheid des vaderlands.
O welk een haat sprak er uit eiken blik door hem
op zijne bewakers geworpen, die Russen, die zich
nog als slaven kromden onder de heerschappij van
den knoet, voor wie de vrijheid slechts een ijdele
klank zonder beteekenis was.
Hoe dikwijls had hij hen benijd, die den ondergang
van Polen niet hadden aanschouwdzijdie na zich
met roem overladen te hebben, als helden gevallen
waren voor de edele zaak. Maar weldra zou de dood
die alle banden verbreekt ook hem verlossen uit de
macht van den overweldiger. En nu, hij was ont
vlucht, gewond, maar toch vrij. Op een donkeren,
stormachtigen nacht was het hem gelukt te ontkomen,
wel had een kogel hem in den schouder getroffen,
maar zijne vervolgers waren het spoor bijster geraakt,