-^pilaar staan ze zwart en keurig op 't papier,
Aan lange rijen deftig in 't gelid
G Zoo stomniets zeggend op dat blinkend wit
Met bier en daar een krul in lossen zwier.
Zijn zij de tolken van hetgeen ik dacht,
Dat in mij woelde, en naar een uitweg zocht,
Om weer te klinken, als het wezen mocht
In andere harten door zijn overmacht!
Die levenlooze woorden, star en koud,
Zijn zij geboren uit mijn brandend lied,
Uit mijn geluk, mijn weelde, mijn verdriet!
Geschreven woordengij zijt stram en oud
Toen gij geboren werdt, diep in mijn ziel,
Ontbrak U niet de vuurgloed van de jeugd
Toen klonken beide in Usmart en vreugd
Uw melodie was heentoen zij in woorden viel.
S. N.