33
van het groote muziekdrama, dat zijn naam, reeds
eenigszins in de kunstwereld bekendvoor goed zal
opheffen uit het prozaïsche gewonedat hem een plaats
zal verzekeren te midden van de kunstenaars van
zijnen tijd.
Hij is tevreden. Nimmer heeft hij zoo kunnen
werkenis hem de arbeid zoo licht gevallenvol
geestdrift schreef hij voortdagen nachten achtereen
zonder te denken aan slaap of vermoeienis en zich
slechts zijn grootseh doel voor oogen stellend: zijn
roem, het geluk van zijne moeder, zijne zuster, die
beiden steeds zoo vol liefde hem ter zijde stonden.
En zachtkens sluiten zich thans zijne vermoeide
oogen. Hij wist het zelf niet meer, dat hij zoo innig,
innig moede was. En met zijn heerlijk visioen voor
oogen slaapt hij in. Hij droomt! Doch zie, zijne trekken
spannen zich, het is geen vriendelijke, rustige droom,
dien de engel des slaaps hem brengt. Yer van daar
voert hem die engel, naar de hoofdstad, naar de groote
schouwburgzaal. Hel als de zonne schijnt het elec-
trische licht en doet een blauwachtig wit schijnsel
vallen op de tallooze rijtuigen, op de overgroote
menigte, die naar binnen stroomt.
Onder de bonte rij nieuwsgierigen en belangstel
lenden die zich naar hunne plaatsen spoedenziet hij
zich zeiven, angstig en zenuwachtig, nu zijne toekomst,
zijn geheele leven afhangt van de stemming dezer
weinige honderdendie straks misschien zullen von
nissen wat hij heeft gewrocht met zooveel strijd. En
het is hemals moest hij een ieder aanziensmeekend
om een weinig toegevendheid, een weinig sympathie!
3