34
Weggedoken in eene der baignoires, zich niet be
wegen durvend, uit vrees, herkend te zullen worden,
ziet hij de zaal zich vullen; eivol wordt ze en hoort
hij het onbestemd gegons van gepraat, gefluister en
gelach, dat altijd het onverschillige publiek bezighoudt
tot den »lever de rideau."
Nog eenige eindeloos lange oogenblikken van wachten
dan angstig klopt hem het harte, zijne keel is
als dichtgeschroefd: de eerste accoorden der ouverture
ruischen door de zaal. Het is zijne muziek, zijn alles,
vreemd en grillig en toch zoo melodieus, die als door
een tooverslag alles doet zwijgenaller gehoor boeit
Het is een leven, dat zich ontrolt, een geheel leven,
dat de muziek wedergeeft, met al zijne idealen en
teleurstellingen, zijne vreugde en zijn leed!
Nu eens ernstig en klagend, dan weer jubelend
vertolken de violen het gemoedsleven van den mensch.
Onmerkbaar zwelt het pianissimo tot het forto aan,
zooals de kalme, zorgelooze jeugd overgaat in des
levens stormen.
Ademloos luistert nu het publiekdat is geene een
voudige opera-ouverture meer, het is eeu kunstwerk,
eene schepping!
En als langzaam en zoet de laatste noten wegsterven
blijft alles stilangstig stildoch slechts voor
een oogenblik, evenals de eigenaardige rust in de
natuur, voor het losbarsten van het onweder. Dan,
een oorverdoovend gejuich, men zoekt reeds naar
den meester
Een nieuw tafereel zweeft voor zijn geest!
Onrustig beweegt zich de slapende, onrustig,...