t
f
j
fi
%s*
QVarc
7
I I
<!.va_9
iefste, ik min u als 't licht mijner oogen
Met een kracht en een gloeddie mijn boezem
[verteert;
Sinds, liefste, uw beeld op mijn pad is ver
schenen
Is de dageraad der hoop tot mij wedergekeerd.
Ik heb lange gezworven, op duistere wegen,
Een dwaallicht gevolgdnaar 't moerassige oord
Waar de giftige dampen het harte verstikken
En 't geweten zich sluit voor 't vermanende woord.
Vaak heb ik getrachtm' aan dat oord te ontrukken
Ik tastte en zocht, maar ik tastte verkeerd;
Ik wankelde en vielwas bijna verloren
Toen eensklaps 't licht scheenzoo vurig begeerd.
-~V V.i
-£<2l_-C