71
fluistert hij zachtkens en een lachje van geluk, van
weelde, verheldert het nog zoo jeugdig gelaat en een
oogenblik stralen de oogen weer met den ouden over
moed en levenslust. Binnen eenige maanden zal hij
haar tot zich roepennaar het tropenlandver van
hare ouders, van hare bloedverwanten en vrienden,
doch waar ze hèm zal vinden, waar hij haar éénige
steunhaar troostende engel wezen zal en waar ze
zoo stil-, zoo innig gelukkig zullen zijn, in een klein
paradijs, dat ze zich zeiven zullen weten te scheppen,
afgescheiden van de wereld en de menschen!
Maar zijne lieve, goede moeder! Zal hij haar wel
ooit terug zien?
En dan zinkt hem het hoofd weder op de borst,
het verrukkelijk visioen ontsnapt hem weder en hij
voelt zich zoo eenzaamzoo geheel verlaten
Doch hij moet sterk zijn. Straks zullen ze komen,
de beidendie hem zoo noode zien heengaan en wier
zwakke zenuwen hij zoo zal moeten ontzien. Dan
mag hij toch niet zwak zijnze mogen die tranen niet
zien, die nu zijns ondanks in zijne oogen treden,
want hij weet het immersdan zal het afscheid
hartverscheurend zij n
En haastig den zakdoek voor de oogen brengend,
begeeft hij zich naar het dek. Hij kan niet meer
alleen zijn, hij moet iemand vinden, die hem kan
toespreken en zijne gedachten dwingen, zich niet weer
altijd te concentreeren op dat ééne verschrikkelijke,
dat hem als een spook toegrijnst: de scheiding.
Waarom hadden ze er dan toch ook zoo op aange-