f ■j 93 ja, dat zeker, maar bemind misschien nooit meer, door het langedorre leven te gaan Ze voert een zwarenheftigen strijd tegen haar arm, gefolterd hart en dan eindelijk wordt zij kalm, vredig kalm, neemt een van de velletjes papier, die ze altijd voor hèm gebruikte, voor hèm alleen, en ze schrijft hem... voor de laatste maal, onbeschrijfelijk teeder, nog éénmaal den innigen gloed harer geheele, oneindig groote liefde leggend in hare woorden en dan doet ze afstand van hemmaakt hem vrijvrij van alle banden en wenscht hem met haar, die hij liefheeft, boven haar, boven alles, een geluk, onein dig groot! Zij verwijt hem niets, schrijft hem zelfs, dat het haar zoo recht duidelijk is gewordendat zij niet voor elkander zijn geschapen en dat het beter is zooals zij het nu wenscht en ze vraagt hem slechts ééne gunst, de laatste, zijn portret te mogen behouden, dat haar nu dierbaarder is geworden dan ooit. Dan sluit ze langzaam het schrijven dat haar zoo veel strijd kostte en neemt afscheid van haar geluk hare toekomst, van hem, van wien ze zoo zielsveel houdt, doch wiens geluk ze hooger stelt dan het hare. Vernietigd gij illusies, gij droomen van ongekende zaligheidvan weeldevernietigd voor eeuwig H. October 1897.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1898 | | pagina 249