101
Dat geeft zoo'n barenlijf,
Iets flinks en onverschrokken.
Ook blijkt het noodig nog,
Dat men zich overtuige,
Dat nooit een baar het waagt
Zijn lendenen te buigen.
De armen hangen voorts
Natuurlijk naar beneden,
Niet als een gigerl, hoor!
Dat ligt nu in 't verleden.
De handen ziet men nu,
Bij nader onderzoeken
Terzij en tegen 'tbeen,
Of liever, langs de broeken.
De vingers sluiten aan
Zonder te veel te buigen
De duim zal zich dan van
Hun richting overtuigen.
Het hoofd wordt flink rechtop
Met barentrots gedragen,
Gedwongenheid kan hier
Geen oud cadet behagen.
Een ieder doe' zijn best,
De kin goed in te trekken,
Maar zorg' er tevens voor,
Zijn hals niet te bedekken.
Als laatste regel geldt,
Dat allen naar behooren,
Rechtuit zien en door niets
Zich mogen laten storen.