J
110
Hoor! daar bruiste het forsche toreadorlied:
»Et songe en combattant qu'un oeil noir te regarde,
et que l'amour 't attend."
Zij was mooi en gevierd, en hij was betooverd geworden
door haar groote donkere oogen en vleiende stem. Hij
had nog zoo weinig menschen leeren kennen, hij wist
niet, dat een schitterende dunne laag goud dikwijls
een ledig zielloos innerlijk moest verbergen, hij had
niet geleerd met woorden te spelenzooveelen toch
niets te zeggen met een onmerkbare glimlach.
Later eerst had hij dat alles begrepen. Hij had tot
haar omgeving weten door te dringendagen en weken
had hij geleefd in een roes van geluk en eindelijk had
hij zich blind gestaard op die schijnzon; hij had ge
sproken, eerst aarzelend, eindelijk hartstochtelijk, met
woorden, waar en ongezocht, die kwamen uit zijn
leven, uit zijn geheele Zijn. Hij had haar gesproken
van zijn liefde, die niets eischtniets vraagt, maar
alleen wil geven, het hoogste goed, het Leven.
Pijnlijk, als van physieke smart verwrong zijn gelaat.
Zij had hem aangehoordgeschrokkenevenvan
die hartstocht, maar spoedig weer zich zelf meester,
de actrice der groote wereld.
Dat had zij nooit verwacht, het speet haar als zij
daartoe aanleiding had gegeven, zij mocht hem wel,
maar zoo
Het was alsof een moker op hem neerdaalde, en
toen ineens begreep hij alles, als bij intuitie:
Zij had met hem gespeeld.
Het bloed was hem uit het gelaat teruggeweken, hij
had de lippen aan bloed gebeten, om te smoren de