f 4» ■J 417 De wereld is zoo onmeedoogend wreed en ze zou immers toch reeds vroeg genoeg hebben leeren «zien' in die maatschappijdoor den sluier heendie de lage passie, het armzalig egoïsme van den mensch verbergt en die haar onschuldig gemoed nog zelfs niet vermoedde! Was hij dan zoo'n ellendige, dat juist hij die teedere bloesem moest vertrappen Was het dan zijne schuld, dat hij haar nu zoo onuitsprekelijk liefhad Ja, wel zijne schuld. Hij had moeten heengaan, onmiddellijk zich terugtrekken uit hare nabijheidtoen hij wist, dat het hem noodlottig worden zou, doch hij was zwak geweest en misschien was ook de eer zucht in het spel gekomen. Had het hem niet verruk kelijk toegeschenen, te bezitten, wat zoovelen hem benijdden of meenden te moeten benijden? Want zijdie hen te zamen hadden gezienhadden reeds het vonnis geveld! Arm, ongelukkig kind, dat zelfs niet vermoedde, dat men haar reeds had veroor deeld, omdat «men" nu eenmaal het edele niet zien wil. En dat alles had hij gedaan. Het zou zijn werk zijn, als zij zou ten ondergaan in den maalstroom van het leven, zijn werk alleen! De wereld gelooft immers niet aan nobele gevoelens en zou haar vonnissen als zoovelen Hij rilde even bij de gedachte. «Vonnissen, haar, dat reine wezen, dat in hem geloofde, omdat hij het haar had toegefluisterd in een oogenblik van hartstoch telijk leed, dat hij van haar hield, onuitsprekelijk veel mijn Godwas het dan zoover reeds

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1898 | | pagina 273