De Beek.
lL
.•V
'tIJlt lachend, kronklend, rimplend in geklater,
En schuurt en glipt en glijdt langs zand en steen,
Het voert den visch in d'armen naar beneên,
En speelt langs zilvren schub, het dartle water,
Aan schuchtre oever dauwt een zacht geween
Bij 't kussen van de beekdoch met geschater
Vlucht deze en blazend laat de valsche prater
De bloemen staan en spoedt naar 't meertje heen.
Hier bruist hij weg in dichte wolkensneeuw,
Waar hij langs steen en klippen spattend schiet,
En droomrig zinkt in 't meer met langen zucht.
Vlak scheert langs 'tkabblend nat de ranke meeuw
En wascht de blanke wiek in wilde vlucht,
En snaatrend klept de eend uit wuivend riet.
Aug. 1894.
Urfelan.
i'
s=-<i *c=r