135
en tevredenheid had gewoond in hunne vriendelijke
woning, totdat die groofe, verschrikkelijke slag hen
treffen moestde oppassende vader door een ongelukkig
toeval den dood vond.
En zoo lang ze nog kon, heeft ook zij zich voort
gesleept, staand' gehouden, door het harde leven, dat
haar dwong, te werken, totdat ze niet meer kon,
totdat hare zwakke krachten haar zelfs geen brood
meer konden verschaffen voor haar kind. En nu ook
dit nog!
Zoo veel reeds heeft ze geleden en zal haar dan
nu ook dit niet bespaard mogen worden? Heeft ze
dan nóg niet genoeg geboetis ze niet tot in het diepst
haars harten gegrepen Wat heeft ze gebeden gesmeekt
tot haren Schepper, haren Heiland, haar ten minste
haar kind, het eenige, wat haar nog van haar kort
stondig geluk was gebleven, te mogen behouden. Mijn
God, was het nu nóg niet genoeg, moest het zwakke
schepsel den lijdenskelk dan tot den laatsten druppel
ledigen? Gebeden heeft ze, gesmeekt, gedreigd, ge
vloekt! is dan dat alles vruchteloos?
En in het oneindig gevoel van haar leed zijgt ze
neer naast de sponde van haren lieveling, moegestre
den, het arme hoofd verborgen in de handen. Is
dan geen redding meer mogelijk? Zeide haar niet de
geneesheer, dat haar kind moest leven van dat alles,
wat zij het niet geven kón! Versterkende middelen,
wijn! Bittere ironie, wanneer zelfs eéne broodkorst
niet voorhanden is! En dan glimlacht ze, een lach
van waanzindie hare zachte trekken ontsiert.
Kon ze slechts met eigen bloed redding koopenkon
haar eigen hartebloed het leven weergeven aan haar kind