22 terende bespanning van acht zwarte paardendie II. M. de Koningin-Moeder ter Kerke zal brengen. En wanneer Zij, aan wie Nederland zoo onzegbaar, zoo oneindig veel te danken heeft, wanneer Zij treedt buiten liet Paleis, dan barst er een jubelkreet los zoo onstuimig, zoo overweldigend, als slechts kan uiten een volkwelks gemoed vol is van dankbaarheid. Dan ook is die donderende jubelkreet meer dan de wilde uiting van vreugde, dan vormt hij tevens eene grootsche dankbede tot God, die Nederland zulk eene vrouwe schonk. En onsdie onbewegelijk stilstaanfront makende naar de zijde waar de Koningin-Moeder in het rijtuig stapt, ons doet die juichtoon zoo goed in het harte; en geluidloos stijgt ook uit onze gemoederen eene dankbede omhoog. Langzaam verdwijnt de gouden koets, volgend denzelfden weg als de vorige rijtuigende Moeder brengend naar den tempel, waar hare Koninklijke Dochter weldra zal ingehuldigd worden als Koningin der Nederlanden. Nauw is ons gemoed van de pas ondervonden aandoening tot rust gekomenof opnieuw weèr- klinken de signalenworden de geweren gepresen teerd en bruischt het Wilhelmus breed en forsch over den Dam. Ernstig, sonoor, dreunt plechtig het bulderen van het geschut tot ons door: de oorlogsschepen op het IJ verheffen hunne metalen stemwant de ure van elf heeft geslagen Dreunend bengelt het klokkenspel van het Paleis het Kroningslied over den Dam

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1899 | | pagina 224