95
ze ook haar lieveling moeten afgeven. Ze hoorde het
zand ploffen op de kist, het knarsen der touwen, het
breken van kransen
Zij had het niet begrepen, toen de dokter haar ge
zegd had met zachte troostwoorden, dat haar kind
dood was, misschien had zij het niet willen hegrijpen,
maar toen hij was heengegaantoen de dreun der
dichtvallende deur dof, traag tot haar doordrong, had
zij geweend, gekermd in woeste wilde passie. Zij
had het lijkje in haar armen genomen, nu eens het
gezichtje kussende, dan weer het toesprekende met
zijn lievelingsnaampjes, beurtelings zacht fluisterende
en kermende als van schrijnende physieke pijn, totdat
de werkelijkheid tot haar uitgeput brein was door
gedrongen totdat zij beseftedat niets of niemand ter
wereld haar haar lieveling kon teruggeven.
Toen was er een reactie gekomen. Schijnbaar be
daard had zij haar kind het doodskleedje aangedaan
en nu lag het daar in zijn stille reine onschuld tusschen
de geurende bloemen.
Het was stil in het kleine vertrekbenauwendangstig
stil. De stilte sloop uit alle hoeken der kamer, uit de
plooien der gordijnenzij viel van de zoldering op haar
neer en schroefde haar de keel dicht. In een grooten
overweldigenden angst sloeg zij de handen voor de
oogenelk oogenblik verwachtendedat zij een hand
op haar schouder zou voelen, een beenige kille hand,
die haar verpletteren zou onder haar koud gewicht.
Ilaar zenuwen waren echter niet bestand tegen een
zoo voortdurende spanning, plotseling rukte zij zich
van haar stoel op en staarde een oogenblik beweging-