96 loos voor zich uit, op het lijkje van haar kind, den mond open, de handen op de borst gedrukt in wilde smartalsof zij eiken snikdie uit haar boezem zou opstijgensmoren wilde. Eensklaps ging een rilling door haar lichaam; in haar tot waanzin verhitte ver beelding meende zij dat het kind de oogleden langzaam moede ophief, haar vragend, half verwijtend met een blik vol verlangen aanzag, en toen een der magere, doorschijnende handjes ophief, als om haar te roepen, Haar mond sloot en opende zichals van iemand die een verstikking nabij is; een wilde, hartstochtelijke gloed lichtte uit haar grootedonkere oogenhaar handen omvatten zich in wanhopige omklemming boven haar hoofd en met een gillenden kreet stortte zij naar de plaats waar het kistje stond. Met een doffen dreun sloeg zij op den vloer neer, het gelaat verborgen in het golvend .haar dat zij los gerukt had. Hevige schokken doortrilden het geheele lichaamdie langzamerhand minder werden en eindelijk ontvlood een laatste ademtocht den mond. Toen was het weer stil. De zon was ondergegaanzwarte afhangende duisternis viel op haar en het kistje neer, alleen de grijnzende witheid der kant, die het lijkje omgaf, verscheurde de nacht in grillige kronkels. '97. D.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1899 | | pagina 298