103
Officieren en burgerbeambten der Kon. Mil. Academie,
ik heb er prijs op gesteld, dat deze plechtigheid door
U met Uwe tegenwoordigheid werd vereerd. Gij vervult
hier aan de Academie de schoone, doch moeielijke taak
den Cadetten in te prenten gezonde begrippen van
plichtvan eergevoelvan tucht en van zelfverloochening.
Het is Uwe taak hen te verzorgen en te verplegenhun
verstand te ontwikkelen hunne kennis op het vereischte
peil te brengen, om hen bekwaam te maken voor de
schoone roeping, die hen wacht.
Wanneer onder de Cadetten heerscht een frissche en
gezonde geest, dan ben ik dit in de eerste plaats ver
schuldigd aan den geest, die U bezielt, aan Uwe zorg,
aan Uwe toewijding. En wanneer hier op deze plaats
een openlijk blijk vau dien goeden geest wordt gegeven,
dan behoort gij daarvan getuige te zijn.
Uwe tegenwoordigheid verhoogt den ernst van de
handeling, die hier is volbracht. Die handeling moge
op zichzelf eenvoudig zijn, zij getuigt niettemin op
nieuw van het heilige voornemen, om, waar noodig,
dien troon der geliefde Koninginom het Vaderland te
verdedigen met opoffering van het leven.
Moge dan deze boom welig opgroeienmoge hij blijken
te bezitten een gezonde kern; moge hij vatbaar blijken
voor krachtigen wasdom, en moge hij zoodoende als
het ware eene afspiegeling worden van den krachtigen
stam der Oranjes, van den stam waartoe de Vorsten
behoorendie ons Vaderland steeds gevoerd hebben op
het pad van roem en van eer, die ons Vaderland
hebben groot gemaakt.
Laat ons daarbij de bede voegen, dat onze jeugdige,