m
Dien dag scheen het den wandelaar toedat de beek
helderder ruischte dan gewoonlijk. Dat kwamwijl de
kaboutertjes het zoo druk hadden. Ze verzamelden het
fijnste en mooiste, dat ze vinden konden, tot zelfs het
stof, dat van de boven het water wegwiekende vlinders
viel. Zoodra ze wat haddenbrachten ze het naar
het plompeblad, waar Nasir gewoon was te zitten en
nu met vele anderen de stof tot schoonezachte vormen
maakte. Dit was voorzichtig en lastig werk; maar
toch was tegen den middag de kroon reeds af.
Toen haalde Nasir zijn tooverzalf, «Bloemenzalf" heet
zijvan een geheime plekaan deze zalf moet alles
gehoorzamen, wat noodig is, om een bloem te kleuren.
Nasir plukte een haar uit zijn baardje en begon daarmee
de bloem met zalf te bestrijkenhéélhéél dunwant
hij moest zuinig zijn met het kostbare goedje. Niemand
weet, hoe hij het gekregen heeft; sommigen denken,
dat in zijn boekjes staat, hoe men het moet maken,
maar die boekjes zijn bekrabbeld met schrift, dat hij
alleen lezen kan.
Toen hij alles bestreken had, vroeg hij de zon het
te tinten. De gouden zonnestralen smolten en door
weekten het maakseldat spoedig sappig opzwelde
de zalf vloeide naar binnen en kleurde het daar een
weinig donkerder. Toen doopte Nasir de bloem in
het water en de kroon was geheel gereed.
Nu volgden nog stamper en meeldraden. Daarna
haalden de dwergjes groen van planten en bladen voor
kelk en stengeldie betrekkelijk spoedig klaar waren
doch de zuig worteltjes aan den steel duurden lang.
Den volgenden dag was alles af; het was bijzonder