28 Wanneer we in 't kunsteloos prieel Van onze kostschool daarvan spraken En met een blosje op de kaken Daarvan verwachtten o zooveel En nuik kan mijn haren tellen Maar wie telt mijner tranen tal? Eer keert de .Mark weer tot zijn wellen. Eer ik dien slag vergeten zal. Dien slag, die mij ten tweedenmale Deed blijven in een jonger jaar. En kon ik nu nog blijven! maar, De strenge wet komt nu aan 't woord 'k Word van d'Academie weggebannen En hoe 't ook klinkthoe ongehoord In duigen vallen al mijn plannen Van gouden kraag en epaulet; Zij zijn voor goed op zij gezet. Noem hij dee'z aarde een hof van Eden Die altijd mocht op rozen gaan, Ik wensch nog wel terug te treden Op d' afgelegde levensbaan. Ik zou nu eiken dag gaan werken, Mij wijden aan de oorlogskunst En door mijn studie mij versterken Om eens te krijgen d' hoogste gunst De lange sabel, die, o spijt, Nu voor mijn oogen henen glijdt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1900 | | pagina 178