33
gevolgd door honderdenmannen en vrouwen, burgers
en soldatenallen mee hossend op den cadans van de
muziekze trekken nu voorbijgillend en brullend
ter eere van hunne Koningindansend dwars door een
veldkeuken heenomvertrappend de nette rijtjes eet
keteltjes, zonder te zien, zonder te bemerken, maar
zingend en dansendhunne zweetende gezichten glim
mend in den gloed van de fakkels.
Verderop slaan ze een hoek om het geluid wordt
zwakker, het schijnsel flauwer. Soms nog even duide
lijker, klinkt het geraas als de opflikkering van
stervend haardvuur.
In de verte zie ik nog eens den stoet, met dansende
fakkels en de joelende bende, verdwijnen, dan, lang
zamerhand verstomt de muziek, het gejoel sterft weg,
het lichtschijnsel houdt op.
Een half uur 'later is het stil, plechtige stilte van
mooien zomernachtnu en dan een korten roep van
een schildwacht, een kreet van een slaper, en alles
is weer stil, krachten verzamelend voor den zwaren
dag, die morgen komen zal.
C.
3