38
Het was heer Guy, een ridder fijn,
Die liet eerst ging zingen dien morgen
Ik wenschte, ik ware een vogelijn,
Dan was 'k gauw in liefs armen geborgen.
Toen sprak de edele Graaf Gratijn
God lielpe ons uit den nood
Veel liever drink ik rooden wijn
Dan zeewater bij mijn dood.
Heer Lampert een jongelingzeiGewis
God zal ons niet vergeten
Veel liever eet ik een lekkere visch,
Dan dat mij de visschen eten.
Godfried Lobesammeende onverschilligOch
Wat kan het mij eigenlijk schelen
Vergaat nu de schuit, dan moeten wij toch
Ons lot met elkander deelen.
Keizer Karei hield bij het roer echter stand,
Het stilzwijgen had hij bewaard,
Hij alléén stuurde 't schip met vaste hand
Tot de stormwind was bedaard.
Naar het Duitsch.
Minos.