«Hü BRAND. As A^XlXl.11 oort gij der schuttren romm'lende trommen Roeren, roeren met hol gerof, Hoort gij de klokken beierenbommen In de stilte der wijken, bang en dof? Ziet gij die vlammen lekkende stijgen, Roodgoud zwalpen in donkeren nacht? Hoort gij dat knetterend gonzen dreigen Rookwolken walmen in vonkende pracht. Daar rent de brandweer met raatlende spuiten, Legt de slangen en schitterend springt De straal door gebroken brandende ruiten De donkere menigte mompelt en dringt. Maar zie, uit den hemel gansch stille gezegen, Brandend in hunne eenzaamheid, Staren de sterren op 't menschen bewegen Droomerig wakend over den strijd. Urfelan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1900 | | pagina 205