60 verrijst. Wie weet, wat zij aan den gloeienden rand des hemels zien, hun noodlot misschien, dat in vlammende letters aan de Oosterkimme geschreven staat? Wat spreekt die gloed? Heelt hij niet dezelfde kleur als het purper, dat in bevallige plooien van de schouders der Vorsten glijdt, niet dezelfde kleur als het bloed, dat van het schavot zijpelt? Hirschholm is vergaanzooals al liet aardsche aan den tand des tijds geen weerstand kan bieden. Maar toch is het alsof aan die puinhoopen de sage zich met reuzenkracht vasthecht en droomend spreekt van vervlogen grootheid, van liefde en geluk, en giet de maan haar zilveren licht over het meertje uit, dan is het alsof, door die wonderkracht gewekt, blanke feeën uit het parelend nat verrijzen en is het alsof de zangendie van hare lippen vloeienhet heldentijdperk verheerlijken en tooneelen openbaren, waarvan zij ge tuigen waren. En het woud met zijn eeuwenoude beuken en eikenzingt over de sloten der oude vorsten zijn somberen zang, die, duizend en duizendmaal weer kaatst, zich oplost in tal van mysterieuse klanken. En Pan, de eenvoudige God, houdt op zijn weg stil en luistert. B. 0. Z., 30 Sept 1899. Philo.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1900 | | pagina 210