AAN ZEE
e maan scheen zilver in 'tavonduur,
Gouddruppen glinsterden aan het azuur.
Droom'rig dreven er wolken licht,
Wit als de sneeuw, die op branding ligt.
Steeds rolde voor ons het watergebruis
Eindigend murm'lend in schuimgeruisch.
Wij staarden mijm'rend, vol liefdeszoet,
Mijn hart doorbeefde een hemelsche gloed.
Vuur'ger nog snelde het bloed in mijn aer,
Inniger voeld' ik het wezen van haar.
Toen hief ik mijn hand en wees naar zee
Liefste, boor naar mijn heiligste beê.
«Gelijk die branding in zilverlicht,
Wijl eene golf breekt, een tweede zich richt,
££&-£>—