74
H. Dat zal ik wèl.
M. Dat zullen we eens zien. (neemt schoenen en
pantoffels en sluit ze in haar schrijftafel; steekt den
sleutel in haar zak). Ziezoo. Je gaat niet uit. Je
moet het voortaan maar zonder uitgaan doen. Ik ben
niet van plan me door jou te laten martelen. Eiken
avond kom je na twaalven thuisen ruikt naai
cognac en tabaksrook. Maar dat zal niet langer zoo
voortgaan. Ik verkies niet levenslang geketend te zijn
aan een dronkaard, een pierewaaier.
H. Geef mijn schoenen hier!
M. Laat me met rust, ik wil me verkleeden! (gaat
naar de deur van haar kamer).
II. Dan zul jij je ook niet verkleeden I (is haar
voorkomt uit haar kamer met een bundel kleeren
en gooit die achtergrond het raam uit.) Zie
zoo. En nu ga ik aan Frits en Emma zeggen dat we
verhinderd zijn hen te ontvangen.
M. (Geeft een gil en valt op een stoel.)
H. Ja, gil maar. (loopt naar de deur; deze wordt
geopend, en Frits en Emma komen binnen, blijven
beteuterd staan).
M. (Staat op en gaat hen tegemoethaar en kleeren
gladstrijkend).
F. Goeien-avond, goeien-avondIk hoop toch niet,
dat we storen? Zijn we misschien wat vroeg?
II. 0 neenneenvolstrekt niet. Integendeel.