82
F. Ik geloof dat de dingen dan toch wel lmn ge
wonen gang zouden gaan.
M. en E. 0, wat zijn we toch ongelukkig!
M. En ik kan je niet eens een koekje geven, omdat
die kerel mijn portemonnaie in zijn zak heeft!
E. En dat geld verbrast hij 's avonds met jou
Frits! 0, nu ken ik je eerst! Maar nooit word ik je
vrouw
F. Geloof je niet dat we de brandweer maar moesten
alarmeeren, Henri?
II. Ja koud water zou ze ten minste veel goed
doendenk ik.
(Er wordt geklopt. Allen nemen een houding aan.)
II. Binnen
Jan. (Een bundel natte kleeren over den arm.)
Neem me niet kwalijk, meneer, mevrouw, meneer,
juffrouw, maar ik keek zoo straks even naar het weer,
en toen vond ik deze dingetjes in het achterstraatje
liggen. En nou is er zoo'n laag lijfje bijvoor als
mevrouw naar de comedie gaat, met van die veeren
langs den kant; en nou dacht ik: dat is zeker van
mevrouw. Ik denk dat die spullen uit 't slaapkamer
raam zijn gevallen, 't Is zonde van die fijne jurken,
de boel is zoo nat als een vaatdoek. Je kan 't wel
uitwringen.
M. Ja, dat is van mij, Jan. Dank je wel. Leg
't maar op de slaapkamer.