83
J. Ik zal 't maar mee naar de keuken nemen dan
kan 't drogen bij de kachel. Maar als mevrouw me
niet kwalijk neemt: dit manteltje is heelemaal verruwe-
neerd, er stond juist een straatjongen op toen ik aan
kwam. Als u er toch niet om geeft, zou ik 't wel
graag voor mijn vrouw meenemen. Als ze 't zelf niet
draagt, kan ze er toch nog heel goed een slabbetje
voor de jongste van makenof zoo iets.
M. Ja 't is heelemaal bedorven. Neem jij 't
maar mee, Jan.
F. Heeft je vrouw veel japonnen, Jan'?
J. Héél wat, meneer. Een werkjak, en een daagsche
jurk, en een Zondagsche. Maar ik gun 't haar van
harte.
II. Zoo hou je zoo veel van je vrouw
J. Nou, of ik. En och, wat zal ik u zeggen, ik
heb graag, dat ze er knap uitziet.
Als ik zoo 's avonds nog even in de Rooie Leeuw
heb gezetenterwijl
M. Dus je gaat eiken avond naar een café, Jan?
En vindt je vrouw 't goed, dat je haar alleen laat?
J. Natuurlijk, mevrouw. Ze wil het zelfs graag
hebben. Ze zeit altijd: je moet mekaar niet den heelen
dag zien. Dan wen je an mekaar, dan zie je 't mooie
van mekaar af. En dat moet niet. Je moet altijd
nieuw voor elkaar blijven. En bovendienje beziet
de dingen zoo weer eens van een anderen kant buitens
huis, en dan heb je weer eens een nieuwtje om je
vrouw te vertellen.