WAT?
was een lid der kloeke schare,
Die op Polanen's lusthof woont,
En had zich al een tweetal jaren
Een steeds volijvrig mensch getoond.
d'Almanak lag hem na aan 't harte,
Hem verheugde steeds zijn bloei;
Dit deed van hem wat meer verwachten
Dan eenig alledaagsch geknoei.
»Kom", riep hij uit, pik wil wat schrijven,
»Iets dat een Hinken indruk maakt!"
Maar hierbij scheen het ook te blijven,
't Was alsof hij zijn woord verzaakt.
De detacheering spoedde henen
Reeds voert de trein hem naar Breda;
't Had hem zoo makkelijk toegeschenen
Nu komt het aan zijn eer te na.
Hij zit den ganschen dag te lezen
In hoop een onderwerp te zien.
»Kom" denkt hij, »wat zal het nu wezen,
»Wat proza of een vers, misschien?"
Hij heeft nu allerhande dingen