402
Gij eenzame zwerver, kondt gij verstaan
Den zangdie hier trilt door het hout
'tls het lied aan des levens mysterie gewijd,
Eeuwig jong dusen toch reeds zoo oud
Gij eenzame stervling, hoe spoedt de tijd
In het land van het leven zich voort;
Dra sluimert gij eeuwig weer dien slaap,
Die door niemand en niets wordt gestoord.
Dan wiegt, over 's werelds wijd' oceaan,
Het noodlot u zaclitkens weer heen
Naar de kust toe, zoo nevlig, waar ge vandaan
Zijt gekomenzoo ver in 't verleen.
Voer, wat gij oogstet, weer met u mee
Naar die onbekende kust
Breng daar uw wapens en wonden ook aan
En roemvol zij dan uw rust!
Gij eenzame zwerver, verstaat gij nu
De taal van het woud om u heen
'tZijn de nornen, weemoedig herhalend een lied
Uit de dagen van 't grijze verleen.
En die zang was der barden wiegelied
Dat nog natrilt hier door 't hout
Dat lied was des levens mysterie gewijd
Eeuwig jong dus, en toch reeds zoo oud!
Breda, November 1899.
Minos.