REVEILLE.
't Is nacht. De slaapzaal ligt
In diepe rust gedompeld;
Slechts nu en dan hoort men een stem,
Die zachtkens droomend mompelt.
Het gansche korps ligt nog in slaap,
Door Morpheus zacht daarin gesust,
En smaakt, o vreugdevol genot,
Een welverdiende, korte rust.
Daar gloort de morgen door 't gordijn,
De klok slaat dof vijf uur,
En elk cadetdie 't luiden hoort
Zucht: »Ach, nog maar een uur."