65
Hij keert zich slaap'rig, droom'rig om,
Om nog eens in te dutten,
En 't korte tijdje, dat nog rest,
Zoo moog'lijk te benutten.
En ja, hij droomt van 't zonnig strand,
Van luchterose kleedjes
Zit met een meisje zij aan zij
Of wandelt met z'n tweetjes.
Ilij fluistert zachtkens haar in 't oor,
Een woordje, o zoo zoet,
En wandelt kalmpjes, langzaam door,
Met vreugdevol gemoed.
Daar opent zij haar lieven mond:
Rrrom hom bomRrrom bom bom
Och Hemelhoud je stil toch trom
Was je' één minuut te laat gekomen,
Wie weet wat 'k van haar had vernomen.
Due del Auri.
5