73
Een verlaten ruïne is geworden de burcht
En de dagen van roem zijn voorbij;
Reeds zoo lang dekt dejonkvrouw een grafsteenbemost,
Rust voor altijd de page aan haar zij.
Een verbrokk'lende poort, een verpuinend kanteel,
Is nu al wat van 't slot er nog rest
En de schietgaten dreigendde kerkers zoo hol
Dienen kraaien en uilen tot nest.
Eenzaam mijmrend, gezeten op wanklenden muur
Krassen raven hun grafgezang dof,
En het wapenschild, voerend zoo menig kwartier,
Ligt er lang reeds aan scherven in 't stof.
Nog slechts kort, en verdwenen is 'tonde kasteel;
Als de laatste steen zich laat los,
Zal een roemvol geschiedstukvoor eeuwig dan
Zijn ter ruste gegaan onder 't mos.
Minos.
Bronckhorst, Sept. 1900.